De kernvraag in de Bhagavad Gita is: wat is onze menselijke plicht? De opening biedt ons het beeld van een vertwijfelde hoofdpersoon, Arjuna. Hij is in verwarring is aangaande zijn taak. Wat is er aan de hand?
Strijd
Er is sprake van een broedervete tussen de Pandava’s en de Kaurava’s. De Pandava’s, van wie Arjuna er één is, hebben Pandu als vader. De Kaurava’s zijn de zonen van de broer van Pandu, de blinde Dritarashtra. De twee wedijverende familiegroepen zijn dus neven. De claim van de Pandava’s was dat zij de troon zouden mogen bezetten in opvolging van hun vader Pandu. De werkelijke machtsuitoefening lag in de handen van de blinde broer van Pandu, Dhritarashtra. Via allerlei meer of minder dramatische situaties komen er twee legers tegenover elkaar te staan in Kurukshetra. Daar worden alle Kaurava’s omgebracht en van de Pandava’s overleven alleen vijf broers en Krishna. Arjuna is één van die vijf broers.
De volgens velen gaat de uitbundige vertelling in de Mahabharata terug op een historische veldslag in de 9e eeuw voor Christus in Noord India, in de buurt van het huidige Delhi. Deze historische setting is de context voor de morele dialoog tussen Krishna en Arjuna. Arjuna is een boogschutter in een strijdwagen. Krishna is de wagenmenner, een zeer verantwoordelijke positie. Op verzoek van Arjuna voert Krishna hem tussen de beide legers, zodat hij zien kan met wie hij vechten moet. Arjuna laat de indruk van de familieleden aan de overzijde op zich inwerken. De grote namen van helden en leraars schieten hem te binnen. Dan overvalt hem een droefheid en voelt hij zijn vastberadenheid wankelen. Hij wil zijn familieleden niet doden.
Al zou ik het met de dood moeten bekopen,
ik wil hen niet doden, Krishna
(1,35)
Het loon dat wacht (de heerschappij) is niet motiverend genoeg. Welk genoegen heb je als je weet dat het via de dood van zoveel verwanten is bereikt? Maar is er meer: ook de orde van wetten en plichten zal worden verstoord:
Wanneer de familie-eenheid vernietigd wordt,
gaan de traditionele wetten en plichten verloren.
En als die wetten [dharma] verloren gaan,
wordt de hele familie overweldigd door wetteloosheid [adharma] (1,40)
Ook het kastesysteem wordt bedreigd. De verwarring zal vriend en vijand te gronde richten, en zelfs de al gestorven voorouders, omdat die beroofd worden van mensen die hen offeren. Deze verstrekkende gevolgen brengen Arjuna ertoe pijlen en boog van zich af te werpen en moedeloos neer te zakken in zijn strijdwagen.
Dharma
In de hierboven gegeven vertaling, staan de woorden dharma en adharma tussen vierkante haken. Bij de Nederlandse woorden ‘wetten’ en ‘wetteloosheid’ is het goed om die oorspronkelijke woorden te weten. Want dharma betekent veel meer dan wetten. Het is een woord waar geen goed Nederlands equivalent voor is. Vandaar dat je verschillende woorden nodig hebt. Zoals kosmos of kosmische orde. De dharma is de harmonie die in de kosmos aanwezig is en ieder en alles z’n plaats wijst. Daarom kan met dharma ook het geheel van normen en waarden worden bedoeld. Want elk schepsel moet z’n plaats innemen in deze orde en wie dat niet doet verstoort de dharma. Omdat de orde betekent dat alles onderling verbonden is, heeft het overtreden van de dharma gevolgen voor het geheel. In het Indische denken is een maatschappelijke ordening via kasten onderdeel van de dharma. In de Rigveda wordt het kasten systeem teruggevoerd op de allerhoogste God.
Uit zijn mond ontstonden de brahmanen/ zijn armen werden tot krijgers gemaakt/ zijn dijen werden de landbouwers/ en uit zijn voeten werden de slaven geboren
(Rigveda 10,90,12)
De hoogste kaste, de geestelijken (brahmanen) zijn uit z’n mond voortgekomen, de strijders (ksatriya’s) uit z’n armen, de boeren en handelaars (vaisa’s) uit zijn dijen en tenslotte de slaven en dienaars (soedra’s) uit z’n voeten. Hoewel ook veel hindoes inzien dat deze orde verworden is tot een inhumaan systeem, stellen velen nog steeds dat het aan de individuen optimale mogelijkheden biedt om zich ten volle te ontplooien en zich maatschappelijk dienstbaar te maken. Dat is dharma.
Christelijk?
Kennen wij als christenen ook zoiets als dharma? Deels wel. In de schepping ligt een orde, die niemand straffeloos kan overtreden. Een week bestaat uit zes dagen plus één, wie er tien van wil maken is dom. Het zal niet lukken. Man en vrouw zijn verschillend, wie de verschillen ontkent, strijdt een bij voorbaat verloren strijd. Gezagsverhoudingen zijn klaarblijkelijk niet uit de schepping te verjagen en ook standsverschillen op basis van bijvoorbeeld rijkdom zien we steeds terug.
Nu krijgt in het Indische denken de dharma een voorschrijvende functie. Je moet als mens je positie innemen die je bij je geboorte hebt gekregen. Het weigeren daaraan te voldoen, is zonde. Want je doorbreekt dan de dharma. In de Bhagavad Gita is nu juist dat precies de spanning die opgeroepen wordt. Want Arjuna is een ksatriya. Hij is een militair en nog een goede ook. Hij is een beroemd boogschutter. Omdat hij in die kaste geboren is, is het zijn plicht om daaraan uitvoering te geven. En wie weigert, zondigt.
Botsing
Maar nu doet zich een botsing van plichten voort. Want Arjuna ziet in het leger van de vijanden zijn familieleden, verwanten en kennissen. Wie hen doodt gaat in tegen de dharma. Want de familieband en de loyaliteit van vrienden of van leerlingen ten opzichte van meesters, behoort tot de dharma. Zoals hierboven geciteerd: wanneer de familie-eenheid vernietigd wordt, gaat de dharma verloren en dat zal zich uiten in een wankelen van de kosmische orde. De conclusie is: Arjuna staat voor een botsing van plichten.
Ook de christelijke ethiek kent de botsing van plichten. Bekend is de situatie van de vraag van hulpverleners aan asielzoekers: moeten wij meehelpen aan uitzetting? Wie overtuigd is van het vluchtverhaal komt met z’n geweten in de knoop. Meehelpen aan uitzetting is zonde tegen het gebod van naastenliefde. Niet meehelpen is zonde tegen het gebod om de overheid te eren.
Gewetensnood
Dergelijke situaties gelden echter als de vragen aan de rand: het zijn de extremen, die zich wel voor kunnen doen, maar niet vaak. Over het algemeen zijn onze plichten duidelijk. Als wij nu de botsing van plichten indenken, die de Bhagavad Gita ons voorhoudt, dan lijkt dat nog het meest op de gewetensnood die militairen kunnen hebben. Als onderdeel van het leger heb je de plicht te gehoorzamen aan bevelen van meerderen, ook als het gaat om het nemen van het leven van anderen. Dat kan voor sommigen zo strijden tegen hun geweten, dat zij dienst weigeren (in het geval dat er een algemene dienstplicht van kracht is). Maar veel christenen kennen deze gewetensnood niet, omdat zij de overheid erkennen als door God gegeven. Die overheid heeft het recht geweld te gebruiken. Daarmee is niet voor elke situatie het gebruik gerechtvaardigd. Een overheid moet recht en waarheid dienen en waar dat met voeten getreden wordt door een overheid, is haar geweld te veroordelen. Maar in principe strijdt het niet met je christen zijn om als militair anderen te doden.
Kaste
Daar komt dan bij dat voor ons besef militair-zijn geen kaste is. Het komt wel voor dat in een familie een paar generaties zonen of dochters dezelfde keuze maken, bijvoorbeeld om in militaire dienst te gaan. Maar een kaste schrijft dat voor, voor een hele groep en laat geen andere voorkeur en ontwikkeling toe. Kaste is misschien nog het meest terug te vinden in het stamverband van Israël ten tijde van het Oude Testament. Je had de stam van Levi, die geroepen was om in de tempel te dienen. Na de komst van Christus en na de uitstorting van de Heilige Geest verbreedt de christelijke gemeenschap zich over de landsgrenzen en valt het stamverband van Israël weg. De internationale christelijke gemeenschap vormt zich naar de geestelijke leiding van deze twaalf, niet naar de bloedbanden van een aardse stam.
Andere strijd
Daarom is strijd in een christelijk leven anders van aard dan van een hindoe. Want het is duidelijk dat het beeld van het strijdperk veel wil zeggen aan de lezer van de Gita. Het gaat om een symbool van het leven. Dat herken ik. Want ook de Bijbel spreekt veel over strijd: God stelt de strijd in het paradijs na de zondeval. Vele oorlogen in het Oude Testament geven er blijk van. En bekend is de geestelijke strijd waar Paulus over spreekt: met de geestelijke wapenrusting moet een christen de strijd aan met de overheden en de machten in de lucht. Niet met vlees en bloed. Vandaar dat ik welwillend de thematiek van de Gita benader: wat zegt dit boek over de strijd die een mens moet voeren?
(On)gehoorzaamheid
Toch ligt de kern van de zaak niet bij het zoeken van een oplossing van een botsing van plichten. Die botsing, zei ik al, is een uitzonderingssituatie. De plicht van een christen is over het geheel duidelijk: gij zult de Here, uw God liefhebben, met geheel uw hart, met geheel uw ziel en al uw krachten. Dat is het grote en eerste gebod. Het tweede daaraan gelijk is: gij zult uw naaste liefhebben als uzelf (Matteüs 22,37-40). De strijd gaat niet tussen twee plichten die met elkaar strijden, maar tussen het doen van je plicht en de verleiding die na te laten. Het doen wat God van je vraagt is goed. Het nalaten is verkeerd. Het goede doen heeft meestal positieve gevolgen, hoewel het bederf in de schepping ertoe kan leiden, dat wie goed doet lijden moet. Het kwaad straft vaak zichzelf, hoewel vanwege datzelfde lijden soms de onrechtvaardige het voor de wind gaat.
Wie het kernprobleem uit de Gita tot zich door laat dringen ziet dus dat er een Indische denk- en leefwereld in naar voren komt. Dat maakt de herkenning maar ten dele mogelijk. We moeten ons dus blijven verdiepen in die wereld, wil de Gita ons iets zeggen.