Antwoord
Arjuna is een ksatriya. Zijn plicht is te strijden voor de goede zaak en ter bescherming van de gerechtigheid. Maar hij staat voor een botsing van plichten: hij moet strijden; niet strijden is je onttrekken aan je dharma. Maar in het vijandige leger zijn familieleden en leraars. Die mag hij ook niet doden. Hen doden strijdt ook met de dharma. Hij vraagt de hulp van Krishna. Welk antwoord krijgt hij?
In het tweede hoofdstuk van de Gita staan eigenlijk twee antwoorden: de analytische kennis en de wijsheid van yoga. In dit artikel sta ik stil bij het eerste antwoord. Vers 39 vormt de overgang van het ene naar het andere antwoord:
Tot zover de leer van de analytische kennis.
Luister nu naar de wijsheid van yoga.
Jagesar Persad Kaulesar Sukul[1] vertaalt het zo:
Deze wijsheid is u in de theoretische methode (samkhya) meegedeeld,
hoor haar nu volgens de methode van de praktische discipline (yoga).
In het Sanskriet staat het woord samkhye. Wat wil dat zeggen? Het is een bepaalde visie op de mens en de wereld. Deze visie gaat ervan uit, dat er twee principes zijn: de purusha en de prakriti. Ik zal dat niet in het Nederlands weergeven met ‘geest’ en ‘materie’. Want in het westen denken mensen bij ‘materie’ alleen aan het lichaam en de stoffelijke dingen. En de ‘geest’ gaat dan over bewustzijn, denken, en willen. Maar volgens de filosofie van India behoort ook het denken en het bewustzijn tot de prakriti. Je zintuigen, begeerten, je mentaliteit, verstand en geest behoren allemaal tot de wereld van de materie of het lichamelijke. En dáárbovenuit gaat dan de purusha.
Daarvan zegt de Gita:
Weet dat natuur [prakriti] en ziel [purusha] beide zonder begin zijn (13,19).[2]
De ziel
De ziel van de mens is eeuwig. Daarom kun je zeggen, dat de mensen er altijd al waren, ook voor hun geboorte. De veranderingen in de tijd betreffen de prakriti. In de zojuist genoemde tekst staat dat ook de natuur zonder begin is. Maar dan volgt, dat alle veranderingen in de wereld uit de natuur voortkomen. De natuur is de oorzaak van alle materiële oorzaken en gevolgen. De ziel in de natuur heeft de neiging via de zintuigen zich te hechten aan de materiële zaken. Maar de ziel, de purusha, blijft ten diepste onaangetast. Wat de zintuigen opmerken, raakt niet de ziel. De ziel is onvernietigbaar, onfeilbaar, eeuwig. De ziel kan niet worden gedood. Hij wordt niet geboren of sterft niet.
Zoals een mens versleten kleren wegwerpt
en nieuwe aantrekt,
zo verlaat ook de Ene oude lichamen
en verenigt zich met andere, nieuwe lichamen (2,22)[3].
Deze kennis is een sterk motief om Arjuna tot actie aan te zetten. Hij schrikt ten onrechte terug voor het gevecht. Want als hij inziet dat de purusha onaantastbaar is, dan zal hij mensen, die hij laat sneuvelen in het gevecht, niet echt doden. Hij hoeft niet te treuren als hij de vijand verslaat, want de purusha zal opnieuw geboren worden, dat wil zeggen: een lichaam aannemen. Dat is onvermijdelijk. Vandaar de volgende oproep uit de mond van Krishna:
Daarom, Arjuna, vecht! (2,18b).
Herkenning?
Daarmee zijn we terug bij het kernprobleem van de Gita. Als je dan als christen je afvraagt: herken ik dat nu of niet?, dan kun je in de eerste plaats getroffen worden door de overeenkomst. Ook wij geloven immers dat de ziel van de mens bij het sterven voort bestaat, terwijl het lichaam vergaat. Wij geloven in het verblijf van de ziel bij de Here tot aan de wederkomst. Dan zullen ziel en lichaam met elkaar verenigd worden tot een nieuwe mens.
Nu is het onderwerp ‘de ziel’ in de christelijke geloofsleer niet gemakkelijk. Want wat is precies de ziel? Neem de volgende uitspraak van de Here Jezus: “Wees niet bang voor hen die wel het lichaam maar niet de ziel kunnen doden. Wees liever bang voor hem die in staat is én ziel én lichaam om te laten komen in de Gehenna.” (Matteüs 10,28). De Here maakt onderscheid tussen lichaam en ziel. Zonder dat wij een definitie hebben van de ziel, begrijpen wij dat het gaat om een woord dat de mens als persoon aanduidt. Je bent als mens uiteindelijk niet totaal in de macht van een vijand. Na de lichamelijke dood blijft iemand bestaan buiten de invloedsfeer van andere (vijandige) mensen.
Motief
Deze Bijbeltekst is voor mensen die niet tot actie kunnen of willen overgaan. In de Gita geldt de leer van de onsterfelijke ziel juist andersom. Het mag Arjuna tot geweld tegen anderen motiveren, omdat die ander er toch niet echt door gedood wordt. In de Bijbel is deze wetenschap van de onbereikbare ziel een motief om te volharden in lijden: “Jullie zullen door iedereen worden gehaat omwille van mijn naam; maar wie standhoudt tot het einde zal worden gered.” (10,22).
Maar er is nog een verschil: de onbereikbaarheid van de ziel is genoemd vanuit het perspectief van mensen. Voor de Here God geldt dat echter niet! Hij is wel degelijk in staat ook de ziel te verderven. Hier wordt een verschil met het hindoeïsme zichtbaar. De ziel staat voor een hindoe in principe aan de kant van God. Maar volgens een christen is de mensenziel niet aan God gelijk. Zij is onderworpen aan God. God kan de ziel veroordelen tot een eeuwig bestaan in ellende. Dan is er wel een eindeloosheid voor de ziel, maar niet uit de aard van de ziel, maar als een opgelegde bestemming, in dit geval ten kwade.
Gevecht
Maar als wij nu het thema van ‘vechten’ hernemen, dan vinden wij in de Bijbel nooit de motivatie via de leer van de ziel. Wie militairen in het leger wil motiveren tot uitoefening van hun plicht, en dan motivatie op christelijke wijze, die wijst bijvoorbeeld op de overheid als instelling van God waaraan wij gehoorzaamheid verplicht zijn. Zij draagt het zwaard niet tevergeefs. Juist het feit, dat de overheid meer dan een menselijk instituut is, kan christenen motiveren om gehoorzaam te zijn. Via trouw aan de overheden laten wij ook gehoorzaamheid aan de Here zien.
Ook als het om de geestelijke strijd gaat, is God of Christus het motief. Wij ervaren ook het leven als een strijd of slagveld. De motivatie om te strijden is niet altijd aanwezig. Hoe stimuleert de Bijbel dan de gelovigen? De actieve weerstand, die geboden moet worden tegen het kwade, wordt gemotiveerd door het wijzen op de persoon van Christus en de geloofsverbondenheid met Hem. Illustratief daarvoor is wat Paulus schrijft: “We zijn door de doop in zijn dood met hem begraven om, zoals Christus door de macht van de Vader uit de dood is opgewekt, een nieuw leven te leiden.” (Romeinen 6,4). Het werk van Christus is een sterke impuls voor wie door geloof aan Hem verbonden zijn: “Laat de zonde dus niet heersen over uw sterfelijke bestaan, geef niet toe aan uw begeerten.” (6,12).
Verschil
Ik zie dus een verschil duidelijk worden. De Indische filosofie zoekt naar een manier om de mens te stimuleren tot recht en waarheid, volgens de kosmische orde (dharma). Een weg daarheen is het benadrukken van de onsterfelijkheid van de ziel. De veranderlijkheden en toevalligheden van de wereld zijn te zwak om zekerheden en imperatieven aan te ontlenen. Vandaar de zoektocht naar ‘de eeuwigheden’. Volgens de Bhagvadad Gita is uiteindelijk de ziel (de purusha) het eeuwige dat motiveren kan. En die purusha, dat ben jij.
Nee, zegt de Bijbel: eeuwig is alleen God en de mens, ook z’n ziel, is niet aan God gelijk. De menselijke ziel kan onsterfelijkheid ontvangen, maar alleen als daad van God en dan tot een bestemming volgens zijn (laatste) oordeel. Motiverend is de eeuwige God, die mens werd in Christus. Dat Hij in onze werkelijkheid met zoveel plichtsverzaking en blijvende opdrachten mens is geworden en verzoening heeft gebracht, dat zet de menselijke plicht in een ander licht en beïnvloedt de mentaliteit van ieder, die door waar geloof met Hem verbonden is.
[1] Jagesar Persad Kaulesar Sukul, De Bhagavadgita, Nederlandse vertaling en enkele hoofdstukken beschouwing, Utrecht 1958
[2] In bepaalde uitgaven, zoals die van Mansukh Patel, Vrijheid volgens de Bhagavad Gita, is het: 13,20. Zo ook bij Jagesar Persad Kaulesar Sukul, a.w.
[3] Gerda Staes, Bhagavad Gita, Het heilig boek van de hindoes, Davidsfonds/Leuven 2001, gebruikt in haar vertaling vaak de aanduiding ‘de Ene’ als het gaat om de ziel. Ook in het Sanskriet staat in dit vers een omschrijvende aanduiding: dehi, de belichaamde.